Carol Bamps
5/5
Gebouwd ten tijde van Adelardus II (1055-1082), abt van Sint-Truiden, als driebeukige romaanse basiliek die vermoedelijk een oudere kerk verving (zie blootleggen in de middenbeuk van een oudere pijler onder een van de huidige tijdens de laatste restauratiewerken). In 1133 verkrijgt de kerk parochiale rechten en omstreeks deze tijd worden koor, absis en transept bijgevoegd. De transeptarmen werden verbouwd in de 16de eeuw, de noordelijke zijbeuk in de loop van de 17de, 18de eeuw en de zuidelijke zijbeuk in de 18de eeuw. Einde 19de, begin 20ste eeuw werd de kerk volledig gecementeerd aan de buitenzijde en binnenin voorzien van een versierde bepleistering met neoromaanse inslag.
Herstellende restauratie, 1956-1961 onder leiding van R.M. Lemaire en architect P. Van Mechelen. Verwijdering van de bepleistering aan buiten- en binnenzijden: sterk beschadigd parement van mergelsteen waarin de verweerde delen geleidelijk leken opgevuld met baksteenmetselwerk; dit heterogeen geheel werd dan nogmaals aangetast door het aanbrengen en wegnemen van de vermelde bepleistering.
Versteviging van onderbouw en bovenmuren met gebruik van moderne methodes en materialen; anderzijds herstellen van de oorspronkelijke, soms slechts plaatselijke homogeniteit van het parement met bijzondere aandacht voor de juiste materiaalkeuze, dikte der steenlagen en artisanale afwerking met lichte differentiëring in de textuur tussen maximaal behouden en vernieuwde delen. De tijdens het decaperen blootgelegde sporen van vroegere opstanden werden vlot geïntegreerd in de gerestaureerde wanden om de leesbaarheid te verhogen; belangrijke gedichte muuropeningen werden opnieuw geopend, en verbouwde volledig hersteld, met de bedoeling de oorspronkelijke vormen en verhoudingen te valoriseren en aldus de diverse belangrijke bouwfasen te onderlijnen in een esthetisch geheel.
In zijn huidige vorm beschrijft de plattegrond een driebeukige kruisbasiliek met kleine westtoren, een schip van vijf traveeën en een koor met rechte travee en halfronde absis. Heropgebouwde 18de-eeuwse sacristie ten zuidoosten (1956-1961).
Gebouw van mergelsteen met gebruik van kwartsiet van Overlaar voor de sokkel van de verbouwde bakstenen zijbeuken en van het noordelijk transept; laatst genoemd materiaal eveneens gebruikt in de westgevel van de noordelijke dwarsarm (herstelling?); vernieuwde plint van Gobertange voor westgevel en oostpartij. Leien zadel- en lessenaarsdaken.
Westgevel tussen ongelijke steunberen gemarkeerd door een rondboogportaal van hardsteen, vermoedelijk in het derde kwart van de 13de eeuw te situeren, rekening houdend met de eenvoudige gotische profilering op korte, prismatische neuten; rechthoekige deur met kwarthol beloop en klein kruisbeeld in het vlak timpaan. Tijdens de restauratie herstelde rondboogvensters van Gobertange voor de zijbeuken; noordelijke zijbeuk in baksteenmetselwerk - ook aan westzijde - evenals de onderbouw van de westtoren met ingesnoerde spits op een romp met leien bekleding.
Interessante opstand der noord- en zuidgevels met behouden 11de-eeuwse bovenmuren van mergelsteen (middenbeuk) en rondboogvormige bovenlichten. Aan noordzijde, gerestaureerde afgeschuinde kroonlijst aansluitend bij de resterende oorspronkelijke delen van de westelijke travee.
Vrij complexe noordelijke zijbeukgevel in baksteenmetselwerk verlevendigd met Andreaskruisen van gesinterde steen. Sokkel van kwartsiet met zandstenen afschuining. Rondboogvensters met omlijsting en afzaat van zandsteen. Bouwnaad ter hoogte van de vierde travee. Segmentboogpoort met kwarthol geprofileerde boogstenen van mergel.
In de zuidelijke zijbeukgevel toont het blootgelegd parement van de eerste westelijke travee de opstand uit de 11de eeuw met klein, hooggeplaatst rondboogvenstertje; voorts laat-18de-eeuws rondboogvenster met afzaat en glas-in-ijzeren-harnas.
Uitspringend transept met varianten voor materiaal, afwerking en opstand in noord- en zuidelijke arm. Homogene zuidelijke dwarsarm van mergelsteen; zuidelijke puntgevel geritmeerd door lisenen.