Carol Bamps
5/5
Heterogene driebeukige kerk van romaanse oorsprong met noordertoren in overgangsstijl, gotische sacristie (16de eeuw) en laatgotisch koor en zuidtranseptarm (kern), (17de eeuw?).
De aanpassing in sobere laat-classicistische stijl werd blijkbaar weggewerkt door de restauratie met verbouwing en vergroting in neogotische stijl van 1911-1912; het zeer eenvoudige volume van het driebeukige schip afgedekt met een breed leien zadeldak gemarkeerd door de noordtoren met korte naaldspits, werd hierdoor gefragmenteerd: middenbeuk onder flauw hellend zadeldak en zijbeuken onder afgesnuit lessenaarsdak; rond torentje onder kegeldak op de zuidwestzijde en sacristie ten zeiden; uitspringende doopkapel onder afgewolfde haakse bedaking. Op de noordwestzijde een bijkomend noordportaal.
Als gevolg van de interieuraanpassing werden de vroeger vlakke buitenmuren van het schip geritmeerd door steunberen met dubbele versnijding en neogotische spitsboogvensters.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden alle bedakingen, gewelven en overzolderingen vernield (1914).
De nieuwe restauratie van 1920-21 herstelde de vooroorlogse toestand en volgde nauwkeurig de plans van 1911. Resten van de romaanse pijlerbasiliek zijn voornamelijk aanwezig in de zuidgevel; onder het tweede westvenster, sporen van een gedichte rondboogdeur afgewerkt met ruwe onregelmatige hoekblokken en boogstenen, en links ervan, onderaan, een soort van stroomlaag gevormd door smalle zandsteenblokken; overblijfselen van metselwerk in visgraatverband onder het oostelijk venster bij de transeptarm, rechts, sporen van een klein dichtgemetseld rondboogvenster dat ten dele werd weggewerkt door het ingekaste neogotisch raam.
Interessant en vrij zeldzaam voorkomend voorbeeld van een noordtoren, hier op rechthoekige plattegrond, met ingebouwde traptoren; lichtgleuf in de noordmuur en waterlijsten ter hoogte van de klokkenverdieping: gekoppelde spitsboogvormige galmgaten (twee per zijde), gemarkeerd door een doorgetrokken band die telkens de boogruggen volgt. De gedichte muuropeningen werden reeds opnieuw opengemaakt tijdens de restauratie van 1911. Bijkomende bovenverdieping met rondboogvormige galmgaten (18de eeuw). Ingesnoerde naaldspits.
Voorheen, overluifelde kapel met mausoleum (tweede helft 18de eeuw) tegen de noordmuur. Eenvoudige sacristie onder afgewolfd zadeldak (leien), gestut door een overhoekse steunbeer (noordoostkant); getraliede rechthoekige vensters.
Vrij gedrongen koor met driezijdige sluiting gemarkeerd door smalle steunberen met dubbele versnijding. Stompe spitsboogvensters in de apsis en korfboogvormige in de koortraveeën, afgewerkt met een geprofileerde neg en een druiplijst met gestrekte uiteinden; vernieuwd maaswerk.
De zuidtranseptarm werd blijkbaar grondig aangepast zo niet heropgebouwd tijdens de restauratie van 1911-12, en vertoont heden een veel groter volume, gestut door middel van steunberen en voorzien van een groter spitsboogvenster.
Neogotisch interieur waarin de resterende romaanse muren werden blootgelegd in de noordbeukwand: korfboogarcade naar de begane grond van de toren met traptoren en resterend oostelijk deel van een tweede boog naar de noordzijbeuk.
Mobilair. Laatste Avondmaal, Herreyns; Bethlehemscène, door P.J. Verhaeghen en Sint-Pieters- door Van Loon; kansel door Van Gheel, afkomstig van het Leliëndaalklooster te Mechelen; beeldgroep, Sint-Dominicus en Maria met Kind, met chronogram: EXhIbet eX attIs VIVa VoCe MarIa VIrgo DoMIn ICo (1797).